Schrijver, advocaat en ondernemer Samuel Vermeulen (37) groeide op bij de Bhagwan in India. Als zijn vader verslaafd raakt en zijn moeder opgenomen wordt in een psychiatrische inrichting, verhuist hij naar een pleeggezin.

Voor Thuismakers interviewde ik Samuel over zijn autobiografische roman ‘Prins van Liefde’, over opgroeien in twee contrastrijke werelden, knetterhard werken en durven te falen. ‘Het is alsof het leven me iets van mijn eigen ouders wil laten herkansen.’

In Samuels vroegste herinnering zit hij als vierjarige bij zijn vader op zijn schouders. Het is 19 januari 1990 en voor hen ligt een dode man. Het is de Indiase goeroe Osho, ook wel bekend als Bhagwan.

Samuel is op dat moment met zijn ouders in Poona, de bakermat van de bhagwanbeweging in India. Hij overwintert daar tot die tijd jaarlijks met zijn beide ouders. De rest van het jaar is Samuel met zijn moeder in Nederland. Als zij vlak voor Samuels vijfde verjaardag wordt opgenomen in een psychiatrische inrichting en zijn vader verslaafd raakt, volgen chaotische jaren. Samuel wordt steeds vaker aan zijn lot overgelaten. Als zijn vader op een dag in Zweden gearresteerd wordt voor drugssmokkel, met Samuel op de achterbank, komt Samuel in een pleeggezin terecht.

Hij gaat wonen bij zijn oom en tante en hun twee zoons in Enschede. Daar geldt een strak regime van rust, reinheid en regelmaat. Samuel slaagt voor het vwo, sluit zich aan bij een dispuut, studeert cum laude af in de rechtsgeleerdheid, en werkt vervolgens zeven jaar als advocaat bij het prestigieuze advocatenkantoor De Brauw op de Amsterdamse Zuidas.

Dan overlijdt zijn vader. Als hij zijn de memoires vindt, besluit Samuel een boek te schrijven over zijn eigen jeugd. Dat is de autobiografische roman Prins van Liefde.

Op welk punt in je leven besloot je een boek te schrijven?
‘Toen ik ter voorbereiding op de begrafenisspeech door mijn vaders memoires ging – 2000 pagina’s aan dagboeken en hersenspinsels – kwam ik erachter dat ik griezelig veel op hem leek. Ik dacht: ik wil niet eindigen zoals hij. Ik moet in therapie. Tijdens die therapie besloot ik een boek te gaan schrijven.’

Je was succesvol advocaat, geen man met een zware verslaving. In welke zin leek je op hem?
‘Mijn vader was tot zijn veertigste ook succesvol: ogenschijnlijk autonoom, financieel onafhankelijk, arts, getrouwd. Maar onder de oppervlakte schreeuwde een gapend gat. Mijn vader zocht steeds naar vrouwen die afhankelijk van hem werden, en raakte verslaafd aan heroïne.
De oorzaak van die destructiviteit is de verlatingswond. Die ik natuurlijk ook sterk heb. Ik had niet dat destructieve, maar ik zag wel in dat mijn leven gedomineerd werd door een gapend gat in mijn hart. Dat vulde ik krampachtig op met vrouwen die me liefde gaven.

Ik wilde voorkomen dat ik de 45 aan zou tikken en dan alsnog zou omvallen. In therapie begon ik het ongebruikelijke van mijn eigen jeugd in te zien. Ik wist natuurlijk wel dat andere mensen een wat minder volatiel leven hadden gehad. Maar ik heb dat toch een beetje willen wegdrukken, als in: daar ben ik overheen en ik ben heel normaal. Door de losse flarden uit mijn jeugd met elkaar te verbinden, zag ik dat mijn jonge leven een aaneenschakeling van destructie en chaos was.’

Veranderde het schrijven van het boek je leven?
‘Niet het schrijven zelf, wel de tijd daarna. Ik ben teruggegaan naar Poona om meer herinneringen op te halen. Er bleek nog steeds een gigantische ashram te zijn. Ik was daar toen helemaal wars van. Ik dacht: ik ga me één week onderdompelen in wat die idioten daar allemaal doen. Dus heb ik me in een rode jurk gehesen en ben naar de eerste cursus gegaan. Daar moest ik voor het eerst huilen.
Het effect was groots, terwijl we niet meer deden dan een beetje dansen, zingen en springen. Ik was drie jaar in therapie geweest en ik heb geen enkele keer gehuild en ik nu was ik hier bij deze gasten in Poona en wham! Ik voelde dat er met dat huilen iets oploste.

‘Ondertussen kwam mijn boek uit en kreeg ik veel media-aandacht. In één week hoorden 800.000 mensen mijn verhaal. Op een vrijdagavond zat ik thuis alleen op de bank en voelde me nog steeds net zo eenzaam als voor die week. Ik realiseerde me: dit succes lost helemaal niks op. Daarvoor had ik toch een overtuiging: als ik nou maar succesvol genoeg ben, of als genoeg mensen me hebben gezien, dan gaat die wond vanzelf wel dicht. Maar ik heb ervaren dat het puur afdekking is, en dat er voor heling wat anders nodig is. Sindsdien haal ik veel uit zelfontwikkelingswerk en spirituele retraites.’

Je bent opgegroeid in de spirituele wereld van Bhagwan in India en in het nuchtere Enschede. Wat heeft het opgroeien in zulke contrastrijke werelden je gebracht?
‘Het maakte me weerbaar. Er is bijna niets waarvan ik van mijn à propos raak. Ik denk dat je wel kunt stellen dat pleegkinderen weerbaar en flexibel zijn, los van de verlatingsangst en andere problemen. En ruimdenkend, omdat je het leven vanuit meerdere perspectieven hebt ervaren.

‘Ook zou ik mijn ouders, die er echt een puinhoop van hebben gemaakt, volledig kunnen afserveren en mijn pleegouders’ opvoeding of levensstijl kunnen omarmen. Maar ik omarm ook de mooie kanten van de manier waarop mijn biologische ouders in het leven stonden. Zo probeer ik the best of both worlds te vinden van enerzijds een vrijzinnige eigenwijze en anderzijds een georganiseerde gestructureerde manier van leven.

‘Dat betekent dat ik geen genoegen neem met huisje, boompje, beestje, maar dieper zoek naar de betekenis van het leven. Dat heb ik van mijn biologische ouders meegekregen en daar ben ik ze dankbaar voor. Ergens voelt het ook alsof ik hun zoektocht voortzet. Zeker mijn vader was een oprechte zoeker. Hij heeft zijn best gedaan om zichzelf en het leven te begrijpen, maar hij heeft dat proces niet kunnen voltrekken. Van mijn pleegmoeder heb ik geleerd om over gevoelens te praten. Mijn pleegouders hebben me discipline geleerd.

‘Ze hebben twaalf lange jaren voor mij gezorgd, ondanks alle ellende die dat met zich meebracht. Mijn moeder begon bijvoorbeeld allerlei rechtszaken om mij terug te krijgen. Ze vond mijn pleegouders veel te streng en vroeg mij telkens of ik niet bij haar wilde komen wonen. Ik moest haar dan keer op keer afwijzen. Dat is een harde boodschap. Dat loyaliteitsconflict was het meest belastend voor mij als kind. Maar mijn pleegouders hebben nooit een slecht woord over mijn biologische ouders gesproken.

‘Ik was in mijn puberteit niet altijd de makkelijkste. Ik zocht continu de grens op. Want ik kwam uit een wereld zonder grenzen. Dat is deels verwaarlozing, maar ook een bepaalde filosofische overtuiging: een kind zo min mogelijk beperken en conditioneren. Maar dat leidde er wel toe dat ik als vijfjarige in mijn eentje tot drie uur ’s nachts tv keek. En bij mijn pleegouders moest ik om zeven uur naar bed. Zij zetten die aanpak heel bewust en met veel toewijding in.
Nu ik zelf een dochter heb, zie ik in wat die toewijding betekent. Die aanpak had overigens ook consequenties voor mijn pleegbroers. Zij hadden die grenzen veel minder nodig, maar werden wel hetzelfde behandeld.’

In je boek beschrijf je situaties waarin je het gevoel had dat je er niet bij hoorde. Hoe kijk je daar nu op terug? 
‘Biologische kinderen lijken natuurlijk veel meer op hun ouders, in hun manier van denken en hun manier van in het leven staan. Je bent als pleegkind anders. Daar kan niemand wat aan veranderen. Dat is lastig, maar ook heel mooi.’

Wat is er mooi aan?
‘Ik ben nu een homogaam samenraapsel van vier verschillende ouders. Ik heb ook het idee dat ik een veel ruimere blik op opvoeden heb dan de meeste anderen om me heen, juist omdat ik twee extreme varianten heb meegemaakt. Een volledig vrije en losgeslagen opvoeding en een hele consequente opvoeding. Dat stelt me in staat om me alles af te vragen, om alles vanuit verschillende kanten te bekijken. Ik kies dat waarvan ik echt overtuigd ben dat het beste is.’

Heb je nog contact met je pleegouders en ­broers?
‘Ja, best veel. Door het boek is er ook veel geheeld. Want toen het uitkwam was dat best pijnlijk voor mijn pleegouders. Ze lazen veel ervaringen voor het eerst, zonder nuance. We zijn daarna met z’n drieën in therapie gegaan. Daar hebben we begrip gevonden voor elkaars ervaringen. Sindsdien is die relatie nog nooit zo goed geweest. De geboorte van een kleinkind helpt daarin ook enorm.’

In die geboorte zit ook een parallel met het leven van je vader.
‘Klopt. Ik kon het zelf haast niet geloven! Mijn ouders hebben elkaar leren kennen in een Bhagwan-commune in Beuningen, ze kenden elkaar drie maanden toen ik verwekt werd. Ik heb mijn Amerikaanse vriendin leren kennen in een Bhagwan-commune in Costa Rica. Mijn dochter is drie maanden later verwekt in een commune in Griekenland. Dus er zijn veel parallellen die moeilijk te negeren zijn. Bijna alsof het leven me iets van mijn eigen ouders wil laten herkansen.

‘Al beangstigden die parallellen me eerst wel. Ik vreesde: nu word ik mijn vader. Hij was 40, ik ben 37, ik heb iemand zwanger gemaakt die ik 3 maanden ken, ik weet niet wat ik voor haar voel, nu krijgen we een kind… dit wordt net zo’n puinhoop als mijn vader van zijn leven heeft gemaakt. Ik wil dit niet, want ik ben bang dat mijn kind exact hetzelfde zal overkomen als mij is overkomen. Dus dan trek ik nu maar aan de noodrem.’

Wat was die noodrem?
‘De relatie verbreken. Vertrekken. En dat heb ik ook gedaan. Maar na tweeënhalve maand kwam er een besef dat het natuurlijk helemaal niet op dezelfde manier hoeft te eindigen als bij mijn eigen ouders. Dat mijn vriendin niet mijn moeder is, en dat ik niet mijn vader ben, ondanks de parallellen. Nu zijn we in liefde samen.’

Je bent nu ondernemer en veel bezig met spiritualiteit. Dat lijkt een groot contrast met de harde wereld op de Zuidas ten tijde van je werk bij de Brauw.
‘Klopt, en ik mis het ook af en toe. Het knetterharde werken, de deadlines, dag en nacht klaarstaan voor je klanten. Ik ging iedere dag met een glimlach naar kantoor. Het was heel fijn om met louter hoog-intelligente mensen samen te werken, om mee te maken dat je elkaar zo snel begrijpt. Alsof je op een planeet komt waar iedereen jouw taal spreekt. Ik kon er mezelf zijn. Niemand hoeft zich daar een imago aan te meten, want je wordt gewoon afgerekend op je resultaat. En de kwaliteit was altijd hoog.

‘Ik ben de laatste jaren voor het eerst in mijn leven met incompetentie in aanraking gekomen. Het is echt tenenkrommend hoe slordig mensen zijn. En dan gaat het niet om schrijffouten, maar vooral om geen verantwoordelijkheid nemen. Dat vind ik heel lastig. Ik pak het dan zelf op en zorg dat het goedkomt. Uiteindelijk is dat dan weer mijn eigen spiegel. Voor mij is falen onmogelijk, dus stel ik ook anderen niet in staat om te falen. Ik moet leren om voorbij dat stuk te komen. Dat er misschien wel helemaal niets misgaat als er een deadline niet gehaald wordt.’

Koppel je dat nog aan je jeugd?
‘Succes is mijn manier geweest om mijn pijn te bedekken, dus het zit nog steeds in me dat ik in alles wat ik doe succesvol wil zijn. Anders telt het niet, anders ben ik niet goed. En dat laatste is natuurlijk belangrijk om los te leren laten. Dat ik ook een waardig mens ben als iets mislukt. Daarin heb ik nog een hoop te leren.’

Prins van Liefde, Samuel Vermeulen, uitgeverij Lebowski.

Dit artikel verscheen in Thuismakers 1/2023, magazine over pleegzorg, van Levvel.