Kippenvel op het Zuivelplein

Jeffrey en Ed, jongens van het eerste uur

Ilse_schrijft_30_jaar _joc

Gepubliceerd in: 30 jaar J.O.C.

Een zonnige voorjaarsdag in Betondorp. Twee mannen lopen rond het oude schoolgebouw aan het Zuivelplein. Links in het gebouw de lokalen van de modevakschool, rechts hangt het bordje van een advocatenkantoor.
De ene man is groot, breed met een kaalgeschoren hoofd. Hij loopt de bosjes in, lijkt ergens naar op zoek. De ander – kleiner, slanker – met rond brilletje, kijkt zenuwachtig om zich heen en mompelt iets over kippenvel op zijn armen.

“Hé Ed, er is niks meer te vinden van die zitkuil die we toen gegraven hebben.” “Maar die boom staat er wel, Jeffrey, waar jij toen de eerste dag vanuit het raam bent ingeklommen om er vandoor te gaan.” “En daar linksboven, daar sliepen we.” De kale man wijst naar de vierkante ramen, typisch Amsterdamse-schoolstijl.

Jeffrey en Ed. Twee Amsterdamse broers, 44 en 43 jaar, opgegroeid in de Kinkerbuurt. Toen ze respectievelijk 17 en 16 waren, zaten ze zo’n 1,5 maand in justitiële jeugdinrichting het J.O.C. We gingen met ze terug naar Watergraafsmeer, Betondorp en haalden herinneringen op aan de zomer van 1980. Ed: “Ik krijg toch wel een beetje kippenvel.”

“We kwamen een paar dagen na elkaar in het J.O.C., vanuit de Hunnerberg in Nijmegen,” vertelt Ed. “Na een gesprek met de kinderrechter ging ik met een groepsleider in een busje naar het J.O.C. Toen ik hier aankwam, zei de begeleider: ‘Nou, stap maar uit. Daar is het.’ Ik keek hem verbaasd aan. ‘Je mag ook weglopen hoor, maar als ze je dan vinden, zit je zo weer in de Hunnerberg.’ Ik wist niet wat ik meemaakte, maar ik ging er niet vandoor. We beseften ons meteen dat we in Nijmegen niet beter af waren.”

Jeffrey was op zijn de eerste dag in het J.O.C. binnen een paar uur alweer weg. Hij wijst naar de boom voor het raam. “Vanuit de groep kon je via het raam naar buiten en via die boom naar beneden klimmen. Dat had ik al snel door, dus ’s middags zat ik alweer bij mijn vriendinnetje. Ik weet nog dat ze naar mijn moeder belden. De volgende dag mocht ik terugkomen. Toen ben ik toch maar gegaan. Gerard, een van de groepsleiders, stelde me gerust: ‘Als je hier drie maanden bent, mag je weer naar huis’. Nou, en dat klopte ook, na anderhalve maand mocht ik weg. Het was natuurlijk geen periode om echt trots op te zijn. Als ik het even niet meer zag zitten, zei Gerard: ‘Altijd blijven lachen.’ Ik hoor het hem nog zeggen. Dat is me mijn hele leven bijgebleven.”

Het was de eerste keer dat de broertjes vastzaten, voor een aantal diefstallen. Jeffrey: “We hadden daarvoor wel een paar keer twee dagen op het politiebureau gezeten. Maar nu waren we gepakt voor een reeks inbraken. Ik herinner me de kinderrechter nog goed; mevrouw Hartsuiker. Ze vroeg me wat ik later wilde worden. Autohandelaar, antwoordde ik. Nou, het was duidelijk dat ze dat niet zag zitten. Dat is geen zuiver volk, moet ze gedacht hebben.”

Jeffrey: “We kwamen uit de Kinkerbuurt. Daar was de levensstijl die wij hadden doodnormaal. We trokken met jongens uit de wijk op; kraakjes zetten, autoradio’s jatten. Druk maakten we ons er niet om. Zo leefden we gewoon. Voordat we zelf vastzaten, waren er al meerdere jongens uit de buurt af en toe een tijdje weg. We schrokken dus niet toen ook wij voor langere tijd vast kwamen te zitten.”

“In de Hunnerberg heb ik wel wat afgehuild. Daar hadden ze echte cellen met dikke deuren. En ze waren streng. Je kwam het terrein niet af. Op het J.O.C. sliepen we op slaapzalen. Er was één eenpersoonskamertje, daar sliep ik later nog in. De deur van de slaapzaal ging niet op slot. Wel de deuren van de andere ruimtes, zodat we daar niet konden rondhangen. We konden zelf sigaretten gaan halen. En twee keer per week naar de avondwinkel aan de Middenweg.”

Ed: “Het was zomer. We gingen elke maandag en vrijdag zwemmen in Noord. Dat vond ik toen ook al zo vreemd, dat dat gewoon kon. Op het veldje achter het J.O.C. gingen we sporten.”
 Jeffrey: “Naar school gingen we toen al niet meer. Mijn dagen in het J.O.C. bestonden uit eten, beetje sporten en wat handvaardigheidlessen. Na een tijdje mocht ik vanuit het J.O.C. gaan werken. Ik wist wel wat van auto’s, ik wilde tenslotte autohandelaar worden, dus ik kwam te werken bij een bedrijf dat autoradio’s inbouwde. Normaal haalde ik ze eruit, maar erin zetten, daar was ik natuurlijk ook al snel goed in. Dus ik ging een paar dagen per week op en neer om daar te werken.”

Beide broers hebben niet het idee dat de periode in het J.O.C. hun geholpen heeft om op het rechte pad te komen. Ed: “De Hunnerberg maakte wel veel indruk, maar het J.O.C., nee. Maar ja, we waren ook niet echt bezig met veranderen. We dachten niet over onszelf na. Als we eruit waren gingen we weer verder. In de buurt ging de één na de ander de jeugdgevangenis in.” “Thuis werd er ook niet over gesproken,” vertelt Jeffrey. “Onze vader was nota bene politieagent. Hij werkte bij de Schipholpolitie. Pa was iemand die op z’n strepen stond. Hij schreef brieven naar de politie, dat ze ons goed moesten behandelen. Zaten we op de Overtoom bij de jeugdpolitie, zei die agent: ‘Ik zal maar voorzichtig met je zijn, anders krijg ik gedonder met je pa.’ Nee, we hebben eigenlijk nooit van pa op ons donder gehad. Eén keer kwam hij me halen van de Overtoom, zei hij: ‘Als je wat doet, doe het dan goed.’ Die kraakjes van ons nam hij niet serieus. In die tijd gingen pa en ma ook uit elkaar. Twee jaar geleden is hij overleden. Bleek dat hij zijn hele leven al brieven schreef naar alles en iedereen. We vonden bergen brieven in zijn huis. Hebben we nooit geweten van die man.”

Na het J.O.C. is het ze redelijk goed vergaan. Jeffrey is nog steeds bij de vriendin waar hij naartoe ging tijdens zijn uitbraak uit het J.O.C. via de boom. “We hebben de foto’s nog die we die dag gemaakt hebben.” Inmiddels is hij vader van twee kinderen. Ed is getrouwd geweest en heeft geen kinderen. Ze zaten na hun achttiende beiden nog twee korte perioden in detentie. Ed: “De laatste jaren gaat het prima.” Jeffrey: “De laatste keer is in ’95 geweest. Toen hebben ze me van de weg geplukt, omdat ik nog drie maanden moest zitten. Dat heb ik uitgezeten. Sindsdien is het mooi geweest. Je wordt ouder én dus rustiger.”

Uit: Jubileumboek 30 jaar J.O.C. Justitiële jeugdinrichting Amsterdam. Het J.O.C. heet nu Amsterbaken en is een forensisch behandelcentrum voor jongens die een delict gepleegd hebben of daarvan verdacht worden.

Leave a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *