Sigrid Kaag (59) – minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelings- samenwerking en lijsttrekker voor D66 – woonde op haar dertiende een half jaar in een pleeggezin, omdat haar ouders ziek waren. Haar vader werd opgenomen vanwege ernstige depressies, haar moeder kreeg een hersentumor en bleef lange tijd ziek.
Aan Thuismakers – blad voor pleegouders van Levvel – vertelt zij hoe zij die periode beleefde, welke invloed deze tijd op haar had en wat pleegzorg in haar leven heeft betekend.
‘Het was vrijdagavond. Mijn moeder lag op sterven. Ze lag in het ziekenhuis met een hersentumor. Ik herinner me dat mijn zus en ik het hele weekend wachtten op het telefoontje met de boodschap dat zij zou overlijden. Mijn vader was al opgenomen in het Sanatorium ‘voor neurosen en psychosen’ in Zeist. In de tussentijd was de familie van mijn vader uit Wervershoof gekomen om te kijken hoe dat nou moest met ons. We hadden verder geen familie in de buurt. Toen hebben ouders van twee vriendinnen, van mijn zus en van mij, gezegd: ‘kom, je kunt wel een paar dagen bij ons komen logeren.’ Mijn zus ging naar het gezin van een vriendin van school die in Utrecht woonde, en ik ging naar een vriendin van de hockeyclub, ik zat niet eens bij haar in de klas.’ (Kaags moeder overleed dat weekend niet, en zou later nog zes keer opgegeven worden. Ze werd uiteindelijk 84 jaar, red.).
‘Het was eigenlijk wat ze nu netwerkpleegzorg zouden noemen. Het begon met een paar dagen, het werd een half jaar. Mijn ouders kenden hen niet en zij mijn ouders niet. Ik weet nog dat mijn oom helemaal overkwam uit Wervershoof – wat toen nog heel ver leek – om te kijken of het goed ging. Het ging verder niet zo georganiseerd. Er is een keer een sociaal werker langs geweest om te kijken hoe het met ons ging, en voor een gesprek met mijn vader. Mijn vader was nog steeds opgenomen, hij kwam dan even uit het ziekenhuis voor het gesprek bij die sociale dienst. Dat is wat me nog bijstaat. En verder werd ik gewoon opgenomen in dat andere gezin. Ik heb een half jaar bij deze mensen gewoond. Ze hebben er een hele fijne tijd voor mij van gemaakt.
‘De school was om de hoek, ik bleef hockeyen en tennissen, en naar muziekles gaan. Het leven ging gelukkig door. Dat was een keuze. We konden ook naar de familie van mijn vader, die was ook best bereid ons op te nemen, maar we zagen ons helemaal niet in Noord-Holland zitten. We hadden ons hele leventje in Zeist. En we waren nu dicht genoeg bij onze ouders om op bezoek te gaan.
‘Wat dat betreft is het fijn als de steun in de omgeving van het kind zelf georganiseerd kan worden. De enige stabiliteit die kinderen vaak hebben is de school. Dat was zeker ook zo in ons geval. We hielden van leren. We hadden het geluk dat we binnen ons eigen klimaat konden blijven.
‘Ik zat bijna elke dag in de bus naar het ziekenhuis. Naar de afdeling neurochirurgie en de intensive care, daar heeft mijn moeder heel lang gelegen, want ze lag een hele tijd in coma. Een uur heen, en terug. En dan tussendoor naar het psychiatrisch ziekenhuis waar mijn vader lag. Ik deed mijn huiswerk in de bus: natuurkunde leren in bus 54 vanuit Zeist naar Utrecht. Ik slaagde voor geen enkele van mijn exacte vakken.
‘Na dat half jaar in het pleeggezin wilde mijn vader ontslagen worden. We hadden een mevrouw die huishoudelijke hulp regelde. Korte tijd woonden we met onze vader, maar die raakte nog zwaarder in een depressie, dus wij waren eigenlijk heel opgelucht dat hij na een tijdje weer opgenomen werd. Toen zijn we zelfstandig blijven wonen. Dat was ik zelf helemaal vergeten, bedenk ik me nu. Ik was veertien, mijn zus zestien. Op een gegeven moment kwam mijn moeder het ziekenhuis weer uit, maar die ging een hele tijd naar de revalidatie. Dat hele traject heeft wel twee jaar geduurd. Ik denk dat wij het allemaal een beetje zelf deden. Ik heb geen flauw idee. Wij waren gewoon heel braaf. We zaten op school, ik deed theater op school, we sportten, ik was voorzitter van de studentenvereniging.’
Was er iets wat u van uw ouders hebt meegekregen, waardoor u het in die tijd redde?
‘Wie wil nou alleen staan op die leeftijd? Niemand. Maar zo zie je maar weer, de mens kan veel meer dan ze zelf denkt. En mijn zus en ik hebben veel mazzel gehad. Zo zie ik het. Wij waren gezond, zijn opgegroeid in een veilige omgeving. Niet rijk, maar ook niet arm. Niemand aan de drank, geen gokschulden. Mijn vader en mijn moeder hadden een goede opleiding genoten, ze gaven ons veel mee, waaronder een groot belang van onderwijs. Het waren gewoon lieve, brave, katholieke mensen, maar heel liberaal. En ziekte, dat overkomt mensen. Als je in een ander milieu opgroeit, en ouders worden dan heel erg ziek, dan moet je nog veel meer zelf als kind doen en regelen, dan krijg je bijna geen kans. En er zijn veel pleegkinderen in Nederland die noodgedwongen uit huis geplaatst worden. Dat was bij ons niet het geval. Dan heb je natuurlijk ook een andere ervaring.’
U vertelt vaak in interviews dat u zich altijd realiseert dat het leven ineens een onverwachte wending kan nemen. Welke invloed heeft die realisatie op uw leven?
‘Ik neem niets voor lief. Niets, nooit. En veel mensen doen dat wel. Ik denk dat ik daardoor altijd het beste ervan maak.
Die gedachte kan ook een angstige kant hebben, maar daar zet ik me dan vrolijk overheen. Maar goed, ik mag dankbaar zijn, ik ben zelf nog altijd gezond, mijn kinderen zijn gezond.’
Heeft deze periode invloed gehad op uw werk?
‘Het moet bij mij ergens om gaan. Om de opbouw van de maatschappij, zorg voor kwetsbaren, kansengelijkheid. Als het slechter gaat met mensen in het leven, moet juist de samenleving, en in dit geval ook de overheid, er voor je zijn.
‘In Nederland zijn we heel bevoorrecht, maar we moeten altijd blijven kijken naar degenen die het moeilijk hebben, die het zwaarder hebben. Wat kunnen we voor hen doen?
‘Ik vind de menselijke waardigheid heel belangrijk. En die is niet uitruilbaar, daar kan je geen prijskaartje aan verbinden, dat is de essentie van wie wij zijn. En daarna heb je maatregelen nodig, dan moet je het regelen, en ga je spreken over de verdeling. Maar je moet wel weten: het gaat om mensen. En dat is iets dat ik van huis uit heb meegekregen. En door mijn levensloop.’
En uw pleegouders, hoe vervulden zij hun rol?
‘Ik denk dat ik mij maar een beetje te voegen had, en dat deed ik ook. Ze hadden zelf vier kinderen. Ik was erg bang van honden in die tijd en ze hadden een hondje dat naar mijn idee altijd naar je enkels greep. Alleen met die hond in huis, dat vond ik een ramp. Maar het was een heel humorvol gezin. Iets traditioneler dan ik was opgevoed.’
‘Ik heb prettige herinneringen aan de kinderen, die mijn leeftijd waren. We zijn nog lange tijd bevriend geweest. Mijn toenmalige pleegouders en mijn ouders hebben ook altijd contact gehouden. Mijn ouders waren hen eeuwig dankbaar dat er voor hun kinderen werd gezorgd.
Dat waren wij ook, maar we waren ook jong, en we wilden door. We wilden niet eeuwig herinnerd worden aan het feit dat we in een pleeggezin hebben gezeten. En het was ook maar voor een korte tijd.’
‘Natuurlijk is het ontzettend belangrijk dat er mensen zijn die bereid zijn om voor een kind van een ander te zorgen. Mijn man en ik hebben een kind geadopteerd. En ik heb zelf altijd gedacht, als ik geen kinderen zou kunnen krijgen zou ik zeker pleegouder willen zijn voor kinderen of kinderen willen adopteren. Ik ben nooit pleegouder geweest. Maar wie weet hebben ze in de toekomst, als ik meer tijd heb, pleegoma’s nodig. Dat zou ik graag doen. Zeker.
‘Je kunt een enorm verschil maken in het leven van een ander. Dat beseffen mensen volgens mij niet. Het is één keuze, één stap. En ja, er zijn altijd tien obstakels: heb je wel tijd, heb je wel plek, is het inschikken voor andere gezinsleden? Want in feite hebben de vier kinderen uit mijn pleeggezin ook ruimte moeten maken voor iemand die zij niet kenden. Ik was bevriend met één van hen, maar dat wil niet zeggen dat die andere drie daar ook zin in hebben. Maar we hebben uiteindelijk een leuke, gezellige tijd gehad. En dat is natuurlijk dankzij het gezin.
‘Ik hoop dat mensen beseffen dat het in het leven van een kind een make-or-break- situatie kan zijn, of je goed wordt opgevangen, of niet. Veel pubers zijn sowieso niet stabiel, jongere kinderen zijn kwetsbaar, want die kunnen niet eens van zich laten horen of zich verweren. Dus mensen kunnen een enorm verschil maken in het leven van een ander. En wat is er mooier dan een ander te helpen? Je krijgt er veel meer voor terug dan je ervoor uit moet geven. Ik wil het niet platslaan, maar het is gewoon zo. Waarom worden mensen blij van vrijwilligerswerk? Het geeft een enorme voldoening.
‘Pleegouder worden is een heel belangrijk sleutelmoment in het leven van iemand. We zijn allemaal mens. En je zou willen dat een ander ook voor jouw kind zou zorgen als het nodig is.’
Heeft die periode de opvoeding van uw eigen kinderen beïnvloed?
‘Wij zijn zelf veilig en beschermd opgegroeid en dat heb ik waarschijnlijk ook een beetje te veel bij mijn kinderen gedaan. En als de kinderen in mijn ogen hun kansen niet genoeg benut hebben, dan wil ik wel eens zeggen: ‘jullie moeten eens weten! Ik, op jullie leeftijd…’
‘Maar daar hebben ze natuurlijk totaal geen boodschap aan. Net als in het geval van de ouders van mijn man, die kunnen niet lezen en schrijven, en hij is tandarts geworden. Dus als onze kinderen dan slechte cijfers haalden, dan zei hij: ‘Ik moest mijn huiswerk bij een kaarslicht doen, mijn ouders hadden geen geld. En ik heb vanaf mijn tiende moeten werken, ik studeerde er maar bij.’ Maar ja, wie zit er te wachten op verhalen uit de oude doos van vader en moeder? Die kinderen zitten in een fase dat ze denken: ja mam, oké.’
Dacht u als puber nooit: ‘Waarom moet mij dit nou overkomen?’
‘Ik nam als puber zeker mijn vader zijn depressie kwalijk. Waarom nou? Maar het heeft mij wel een diep gevoel van begrijpen van het geestelijke geleerd. Die schaamteplek in de jaren ’70 rondom depressie, en bij mannen al helemaal. Je zat in de categorie gek, in plaats van je hebt een depressie en tegenslag, of je komt met jezelf niet meer overeen, je bent jezelf een beetje kwijt. Een geestelijke ziekte is voor de ander niet te zien en daardoor moeilijk te begrijpen. Maar het hele gezin lijdt daaronder. Als iemand een been breekt is iedereen sympathiek, maar als je zegt ‘ik heb een burn-out’ of ‘ik ben gedeprimeerd’, dan verlies je mensen. Nee, als puber vond ik dat niet geweldig en heb me daar ook wel tegen verzet.
‘Mensen die verlies lijden, die zijn niet echt welkom. Je wordt in feite in een sociaal isolement geplaatst door anderen. Niemand wil horen over het verlies van een ander, dat is confronterend voor mensen. Je houdt heel weinig mensen over in je omgeving. En je bent er niet binnen twee weken overheen. Je hele leven is voor eeuwig veranderd, voor altijd. Je klimt door de dag. Het is niet meer hetzelfde. Maar het leven voor andere mensen gaat door. En die vergeten het snel. En dat is gezond, dat is de menselijke natuur.’
Is er iets wat u tegen kinderen zou willen zeggen waarvan de ouders tijdelijk niet voor ze kunnen zorgen?
‘Denk niet dat dit je bepaalt. Het is onderdeel van je bagage. Die kun je als loodzwaar ervaren – afhankelijk natuurlijk van wat je overkomt – maar je kunt ook zeggen: dit is onderdeel van wie ik ben. Dit heb ik meegemaakt.
‘Ik heb veel dingen gedaan in mijn leven. Dat is een deel van mijn verklaring: ik ben niet in Zeist blijven hangen. Ik ben niet in hetzelfde land blijven hangen. Ik heb veel verschillende indrukken opgedaan. Als ik nu nog met dat moment in mijn leven bezig was geweest, dan was ik denk ik gek geworden.
‘Je hebt hopelijk nog je hele leven voor je. Dus doe je best op school. Vind een hobby die je leuk vindt, sport of muziek, of iets wat gezond is, waarin je jezelf kunt uiten en nieuwe vrienden kunt maken. En vul je dag. Houd jezelf lekker bezig. Het komt altijd wel goed, als je bij jezelf blijft. En de laatste: vraag hulp. Wacht niet te lang. Praat met de onderwijzer, met je vrienden, bel een hulplijn. Ga niet zitten binnenvetten.’
Dit interview verscheen in Thuismakers december 2020 – magazine voor pleegouders van Levvel.